Sommige mensen hebben een aartsvijand in de vorm van een corrupte baas.
Een ex met een narcistische persoonlijkheidsstoornis.
Of een collega die jouw ideeën presenteert alsof hij ze in z’n slaap heeft uitgevonden.
Ik heb Frits.
Een vader bij het schoolplein.
Hij heet natuurlijk geen Frits, maar je voelt het al: het is een Frits.
Mijn Nemesis.
En ja, ik weet hoe dat klinkt.
Een volwassen vrouw, drukke baan, moeder, vrouw, zie-mezelf-graag-als-alles-op-orde –
en dan tóch elke ochtend met samengeknepen kaken een strijd leveren om precies één parkeerplek.
Mijn plek.
Mijn ideale strookje asfalt.
Mijn rustpunt in de dagelijkse chaos.
En Frits?
Die pakt ’m.
Elke.
Verdomde.
Keer.
Mens-erger-je-niet Editie: Macht
Laat me één ding duidelijk maken:
Het gaat niet om het beton.
Het gaat om wat het representeert.
Die plek ligt op exact zeven stappen van de schoolpoort.
Perfect afgestemd op mijn ideale ochtendritueel.
Niet te dicht bij andere ouders (want small talk = hel),
en precies op tijd voor het eerste belletje.
Maar Frits?
Frits arriveert steevast twintig seconden vóór mij.
Alsof hij een privé livestream heeft van mijn voordeur.
Parkeert z’n glimmende SUV — met die blik die zegt: ik heb een leaseauto én geen schuldgevoel —
en draait zich om met dat walgelijke joviale handgebaar:
“Ha! Nét mis! Volgende keer beter!”
Alsof we een fucking gezelschapsspel spelen.
En ik begin een herhaling van zetten te zien.
Dit is een koude, berekende vorm van terreur in een gilet van Patagonia.
Laat me je iets vertellen over Frits.
Frits draagt elke dag een bodywarmer over een coltrui.
Frits drinkt oatmilk flat whites uit een herbruikbare mok waarop “impact” staat.
Frits noemt zijn vrouw “mijn partner”, tenzij ze iets verkeerd doet — dan is het “de moeder van m’n kinderen”.
Frits doet mee met de ouderraad, maar heeft geen idee wie z’n kind eigenlijk is.
Frits heeft een auto van tachtigduizend euro en gokt gewoon wanneer school begint.
En meestal gokt hij goed.
Want dat is Frits: de man die het altijd nét redt, omdat iemand anders de klappen vangt.
Toppunt van irritatie
Ik wil hier heel duidelijk over zijn:
Ik ben niet gek.
Ik weet dat dit op papier een klein probleem is.
Maar als je net veertien discussies over Pokémon, een vergeten gymtas,
een collega die om 08:15 stuurt dat ze ‘graag even wil sparren’ omdat ‘waar we het gister 3 uur gehad hebben toch niet helemaal helder is’, dan is het niet “gewoon een parkeerplek”.
Dan is het de enige mogelijke win in een ochtend vol verliezen.
En dan komt Frits, met z’n “volgende keer beter!”,
Alsof hij een emotionele hit-and-run pleegt en het hele schoolplein kijkt weg.
Frits, als je dit leest
Je denkt vast dat dit niet over jou gaat.
Dat jij gewoon netjes op tijd bent.
Dat jij niet weet dat dit mijn plek is.
Maar Frits.
Je weet het.
Je weet het donders goed.
En ik?
Ik weet ook wat ik moet doen.
Ik kom voortaan eerder.
Ik zet een pion neer.
Ik spuit m’n naam op het asfalt.
Of ik parkeer gewoon dwars over twee plekken heen.
Of ik neem een kinderstep mee en breek per ongeluk je spiegel af.
Ik weet het nog niet precies.
Maar Frits…
Op een dag ga ik je verslaan.