Koffietentje De Krokettenkuil

Je kent ze wel. Die stellen.
Zij in een iets te strak linnen jurkje met een latte van €6,80 in de hand. Hij, zo’n man met een designerbril zonder sterkte en de energie van een overwerkte outlook agenda. Ze zitten daar, aan een veel te klein tafeltje in zo’n overhip koffietentje waar het servies van de Kringloop is maar de menukaart klinkt als een sollicitatiebrief voor MasterChef.

En tussen hen in?
De doodse stilte van een huwelijk dat z’n beste tijd gehad heeft.
Of een relatie die zich heeft omgevormd tot een logistieke onderneming: efficiënt, praktisch, maar emotioneel failliet.
Er wordt niet gepraat. Alleen gescrold. Alsof het scherm op de telefoon meer te zeggen heeft dan de persoon aan de overkant.
En daar zit ik dan, met mijn kroket, toe te kijken alsof ik op de eerste rij zit van een tragische voorstelling in het ‘Plaatselijke Theater der Onuitgesproken Spijt’ hier op Struggle Eiland.

Tragische Tijdlijn

Het begint onschuldig.
Even een appje.
Even checken of er al een Tikkie is betaald of je ex per ongeluk je Insta Story heeft geliked.

Maar voor je het weet, zijn we allemaal net even iets meer bezig met mensen die er niet zijn, dan met degene die daar gewoon tegenover je zit, met die kromme glimlach en de eeuwige wallen.

En dan krijg je dus dit tafereel.
Twee mensen. Eén tafel.
Vier handen, geen gesprek.
Een soort IKEA-constructie maar dan een relatie: de onderdelen zijn er nog, maar de handleiding is kwijt.

Ze delen wel de Wi-Fi-code, maar niet meer hun binnenwereld.
En als je goed kijkt — écht goed — zie je het:
Dat kleine spiertje in haar kaak als hij z’n telefoon pakt terwijl ze net een zin wilde beginnen.
Dat lichte zuchten van hem als zij vraagt of hij “even wil luisteren”.
Het is een choreografie van vermijden.
Een dans van afstand.
Een digitaal doodgezwegen afscheid dat niemand hardop durft uit te spreken.

Ik haat passieve agressie

Ik blijf het zeggen, ik ben allergisch voor inefficiëntie.
Efficiëntie is mijn religie.
Dus het hele idee dat je samen ergens gaat zitten zonder écht samen te zijn, vind ik emotioneel wanbeheer van het zuiverste soort.
Als je niks meer te zeggen hebt, ga dan lekker alleen eten.
Of beter nog: pak een snack uit de muur, slik je relatie weg met een Fristi, en bespaar ons allemaal dit tragisch matige theaterstuk.

Ik snap het wel hoor.
We zijn moe.
We zijn overprikkeld.
We hebben 8 tabbladen open in ons hoofd en drie groepsapps die aandacht vragen.
Maar als je samen luncht zonder verbinding, dan is dat net zoiets als naar de Efteling gaan en alleen maar in de rij staan.
Je was er wel.
Maar je hebt niks beleefd.

Het tegenovergestelde van liefde is onverschilligheid

En dan komt het moment dat de rekening arriveert.
Een van hen pakt automatisch weer de telefoon, deze keer om te betalen.
De ander doet z’n telefoon weg.
Ze staan op.
En lopen de deur uit.

Twee mensen, één richting, nul verbinding.
Geen hand. Geen blik. Geen woord.
Alleen de echo van wat ooit een vonk was — nu doodgezwegen tussen de broodkruimels en de barista die “nog even het zuurdesem moet afbakken”.

En ik?


Ik blijf zitten.
Met mijn kroket en mijn innerlijke woede over het tragische verlies van iets wat ooit warm, levend en liefdevol was.

De ironie? Ze hebben het niet eens door.

Misschien is dit hun nieuwe normaal.
Misschien vinden ze het prima, zo’n gezelschap waarin niemand nog iets hoeft te zeggen.
Waarin stilte wordt verkocht als “rust” in plaats van wat het écht is:
een sukkelend huwelijk met een batterijpercentage van 2%.

Misschien ben ik te gevoelig.
Te geobsedeerd door communicatie, effectiviteit, en het geloof dat liefde nog steeds vraagt om woorden, om vragen, om aandacht die niet via een touchscreen gaat.

Maar ik denk dan toch:
Zeg dan tenminste iets.
Al is het maar:
“Waarom voel ik niks meer als ik naar je kijk?”
Of:
“Wil jij ook nog wel, of zijn we nu gewoon huisgenoten met gedeelde lunchafspraken?”

Want in die stilte ligt niet de rust.
Daar ligt de definitieve teloorgang van wat ooit begon als een sprankelend “ik vind je leuk”.

Dus, mijn voorstel: neem een bordje mee naar dat koffietentje.
Eentje waar in kapitalen op staat:

“PRATEN MAG. LIEFST VOORDAT HET TE LAAT IS.”

Misschien maakt het verschil.
Misschien schrikt het af.
Misschien krijg je een latte in je gezicht.

Maar alles is beter dan toekijken hoe een relatie langzaam afsterft tussen een zuurdesembroodje en een cappuccino met havermelk.